PROLOOG
Wat betreft de evolutie van de mensheid stelt de Geheime Leer drie nieuwe stellingen voorop, die lijnrecht in strijd zijn met zowel de moderne wetenschap als de gangbare religieuze dogma’s: zij leert (a) de gelijktijdige evolutie van zeven mensengroepen op zeven verschillende delen van onze aardbol; (b) de geboorte van het astrale lichaam vóór het stoffelijke, waarbij het eerste een model is voor het laatste; en (c) dat de mens in deze Ronde aan alle zoogdieren in het dierenrijk voorafging – de mensapen daarbij inbegrepen.
Zij die iets weten van de mysteriën van Samothrake, zullen zich ook herinneren dat de geslachtsnaam van de Kabiri de ‘Heilige Vuren’ was, die op zeven plaatsen van het eiland Electria (of Samothrake) de ‘Kabir geboren op het heilige Lemnos’ (het aan Vulcanus gewijde eiland) schiepen.
Volgens Pindarus (zie ‘Philosophomena’, editie van Miller, blz. 98) was deze Kabir, die de naam Adamas droeg, in de tradities van Lemnos het type van de oorspronkelijke mens, geboren uit de schoot van de aarde. Hij was in de volgorde van voortbrenging het archetype van de eerste mannelijke wezens en een van de zeven autochtone voorouders of voortbrengers van de mensheid.
‘Het woord Adam, dat in deze legenden wordt gebruikt voor de eerste mens, is kennelijk geen eigennaam, maar wordt slechts gebruikt als een benaming voor de mensheid. Adam komt in Genesis als eigennaam voor, maar wordt in sommige passages beslist alleen in de betekenis van het Assyrische woord gebruikt’
De israëlieten hadden nog een andere legende waarop ze hun allegorie baseerden: de ‘zondvloed’ die de tegenwoordige Gobiwoestijn ongeveer 10 of 12.000 jaar geleden voor de laatste keer in een zee veranderde, en die veel Noachs en hun gezinnen naar de omliggende bergen dreef. Doordat de Babylonische verslagen pas nu uit honderdduizenden stukjes zijn gereconstrueerd (de heuvel Kouyunjik alleen al heeft bij de opgravingen van Layard meer dan twintigduizend fragmenten van inscripties opgeleverd), zijn de hier aangevoerde bewijzen betrekkelijk schaars; maar de bewijzen die we hebben, bevestigen bijna al onze leringen, in ieder geval tenminste drie. Deze zijn:
(1.) Dat het ras dat zich het eerst ging voortplanten, een donker ras was (Zalmat Gaguadi) dat men de Adami of het donkere ras noemt, en dat Sarku of het lichte ras nog lange tijd daarna zuiver bleef.
(2.) Dat de Babyloniërs in de tijd van de val twee hoofdrassen kenden, terwijl het ras van de goden (de etherische dubbels van de pitri’s) daaraan was voorafgegaan. Dit is de mening van Sir H. Rawlinson. Deze ‘rassen’ zijn ons tweede en derde Wortelras.
(3) Dat deze zeven goden, die elk een mens of een groep mensen hebben geschapen, ‘de gekerkerde of geïncarneerde goden waren’. Deze goden waren: de god Zi; de god Ziku (edel leven, bestuurder van de zuiverheid); de god Mirku (edele kroon), ‘Verlosser van de dood van de (later) gekerkerde goden’ en schepper van ‘het donkere ras dat door zijn hand is gemaakt’; de god Libzu ‘wijs onder de goden’; de god Nissi . . . en de god Suhhab; en Hea of Sa, hun synthese, de god van de wijsheid en van de Diepte, in de tijd van de val vereenzelvigd met Oannes-Dagon, en (collectief) de Demiurg of de schepper genoemd. (Zie Chaldean Account of Genesis, blz. 82.)
Er zijn in de Babylonische fragmenten twee zogenaamde ‘scheppingen’, en omdat Genesis zich hieraan heeft gehouden, worden de eerste twee hoofdstukken onderscheiden als de elohistische en de jehovistische schepping. Hun juiste volgorde is echter niet in deze fragmenten of in enig ander exoterisch verslag bewaard gebleven. Deze ‘scheppingen’ hebben volgens de occulte leringen respectievelijk betrekking op de vorming van de oorspronkelijke zeven mensen door de voorvaderen (de pitri’s of Elohim), en op die van de menselijke groepen na de val.
Met het oog op de mogelijke en zelfs heel waarschijnlijke verwarring die zou kunnen ontstaan, vinden wij het gemakkelijker om voor elk van de vier telkens weer genoemde continenten een naam aan te nemen die bij de ontwikkelde lezer beter bekend is. Wij stellen daarom voor het eerste continent, of liever de eerste vaste grond waarop het eerste Ras door de goddelijke voorouders werd ontwikkeld, te noemen:
I. ‘Het onvergankelijke Heilige Land’.
Voor de keuze van deze naam bestaan de volgende redenen: dit ‘Heilige Land’ waarover later meer – heeft, zoals wordt gezegd, nooit het lot gedeeld van de andere continenten, omdat dit het enige is dat is bestemd te blijven bestaan van het begin tot het einde van het manvantara, door alle Ronden heen. Het is de bakermat van de eerste mens en de woonplaats van de laatste goddelijke sterveling, die is gekozen als een sishta voor het toekomstige zaad van de mensheid. Over dit geheimzinnige en heilige land kan heel weinig worden gezegd, behalve misschien dat, volgens een dichterlijke uitdrukking in een van de Toelichtingen, de ‘poolster er een wakend oog op houdt van de dageraad tot het einde van de schemering van ‘een dag’ van de GROTE ADEM7.
II. Het ‘land van de HYPERBOREEËRS’ is de naam die wordt gekozen voor het tweede continent, het land dat zijn voorgebergten uitstrekte zuidwaarts en westwaarts van de noordpool, om het tweede Ras te ontvangen, en dat alles omvatte wat nu bekend is als het noorden van Azië. Dit was de naam die door de oudste Grieken was gegeven aan het verafgelegen en geheimzinnige gebied waarheen volgens hun traditie Apollo de ‘Hyperboreeër’ elk jaar reisde. Astronomisch is Apollo natuurlijk de zon, die jaarlijks zijn Helleense heiligdommen verliet, omdat hij ervan hield zijn verafgelegen land te bezoeken waar, zoals men zei, de zon een half jaar niet onderging. ‘Eggus gar nuktos te kai ematos eisi keleuthoi’, zegt een vers in de Odyssee (X, 86).
Maar historisch, of misschien beter etnologisch en geologisch, is de betekenis anders. Het land van de Hyperboreeërs, de streek die zich uitstrekte voorbij Boreas, de koelhartige god van sneeuw en orkanen, die ervan hield zwaar te slapen op de ketenen van de berg Riphaeus, was geen denkbeeldig land, zoals de mythologen vermoeden, en ook geen land in de nabijheid van Scythië en de Donau8. Het was een werkelijk continent, een bona fide land, dat in die vroege tijd geen winter kende en waarvan de armzalige overblijfselen zelfs nu per jaar niet meer dan één nacht en één dag hebben. De nachtelijke schaduwen vallen nooit op dit land, zeiden de Grieken; want het is het land van de goden, de geliefkoosde verblijfplaats van Apollo, de god van het licht, en de bewoners ervan zijn zijn geliefde priesters en dienaren. Dit wordt nu misschien beschouwd als dichterlijke fictie; maar het was toen dichterlijke waarheid.
III. Wij stellen voor, het derde continent ‘Lemurië’ te noemen. De naam is uitgevonden of bedacht door P.L. Sclater, die tussen 1850 en 1860 op zoölogische gronden beweerde, dat er in voorhistorische tijden werkelijk een continent had bestaan dat, zoals hij aantoonde, zich uitstrekte van Madagascar tot Ceylon en Sumatra. Het omvatte enkele delen van het huidige Afrika; maar overigens is dit gigantische continent, dat een aardoppervlak van de Indische Oceaan tot Australië besloeg, nu geheel verdwenen onder de wateren van de Grote Oceaan, waarbij hier en daar slechts enkele bergtoppen zijn achtergelaten, die nu eilanden zijn. A.R. Wallace, de natuurkenner, ‘laat het Australië van het Tertiair zich uitstrekken tot Nieuw-Guinea en de Salomonseilanden, en misschien tot Fidji’; en uit de daar aanwezige met het buideldier verwante soorten leidt hij ‘een verband af met het noordelijke continent tijdens het Secundair’, schrijft C. Gould in ‘Mythical Monsters’, blz. 47. Dit onderwerp wordt elders uitvoerig behandeld9.
IV. ‘Atlantis’ is het vierde continent. Het zou het eerste historische land zijn, als de tradities van de Ouden meer aandacht hadden gekregen dan tot nu toe. Het beroemde eiland van Plato dat die naam had, was slechts een stuk van dit grote continent. (Zie ‘EsotericBuddhism’.)
V. Het vijfde continent was Amerika; maar omdat het het land van de tegenvoeters is, worden Europa en Klein-Azië, die bijna even oud zijn, gewoonlijk door de Indo-Arische occultisten het vijfde genoemd. Indien hun leer het verschijnen van de continenten in hun geologische en geografische volgorde zou geven, zou deze rangschikking moeten worden veranderd. Maar omdat men de opeenvolging van de continenten laat verlopen volgens de evolutie van de Rassen, van het eerste tot het vijfde, ons Arische Wortelras, moet Europa het vijfde grote continent worden genoemd. De Geheime Leer houdt geen rekening met eilanden en schiereilanden, en volgt ook niet de tegenwoordige geografische verdeling van land en zee. Sinds de tijd van haar vroegste leringen en de vernietiging van het grote Atlantis is het gezicht van de aarde meer dan eens veranderd. Er was een tijd dat de delta van Egypte en Noord-Afrika tot Europa behoorden, vóór de vorming van de Straat van Gibraltar en een verder oprijzen van het continent het uiterlijk van de kaart van Europa volkomen veranderden. De laatste belangrijke verandering had ongeveer 12.000 jaar geleden plaats10, en werd gevolgd door de overstroming van Plato’s kleine Atlantische eiland, dat hij naar het moedercontinent Atlantis noemt. De geografie was in de oudheid een deel van de mysteriën. De Zohar zegt (iii, fol. 10a): ‘Deze geheimen (van land en zee) werden onthuld aan de mensen van de geheime wetenschap, maar niet aan de geografen.’
De bewering dat de stoffelijke mens oorspronkelijk een kolossale vóór-tertiaire reus was en dat hij 18.000.000 jaar geleden bestond, moet natuurlijk aan de bewonderaars en aanhangers van de hedendaagse wetenschap belachelijk toeschijnen. Het hele possecomitatus van biologen zal zich afkeren van het denkbeeld van deze titan van het derde ras uit het secundaire tijdperk, een wezen dat geschikt was om met evenveel succes te strijden tegen de gigantische monsters van de lucht, de zee en het land van die tijd, omdat hij evenals zijn voorvaderen – het etherische oertype van de Atlantiër – weinig vrees hoefde te hebben voor wat hem niet kon deren. De hedendaagse antropoloog mag gerust lachen om onze titanen, evenals hij lacht om de bijbelse Adam, en de theologen lachen om zijn aapachtige voorvader. De occultisten en hun strenge critici zullen wel vinden dat zij nu hun rekeningen wederzijds vrijwel hebben vereffend. De occulte wetenschappen beweren in elk geval minder en bieden meer dan zowel de darwinistische antropologie als de bijbelse theologie.
Zij die iets weten van de mysteriën van Samothrake, zullen zich ook herinneren dat de geslachtsnaam van de Kabiri de ‘Heilige Vuren’ was, die op zeven plaatsen van het eiland Electria (of Samothrake) de ‘Kabir geboren op het heilige Lemnos’ (het aan Vulcanus gewijde eiland) schiepen.
Volgens Pindarus (zie ‘Philosophomena’, editie van Miller, blz. 98) was deze Kabir, die de naam Adamas droeg, in de tradities van Lemnos het type van de oorspronkelijke mens, geboren uit de schoot van de aarde. Hij was in de volgorde van voortbrenging het archetype van de eerste mannelijke wezens en een van de zeven autochtone voorouders of voortbrengers van de mensheid.
‘Het woord Adam, dat in deze legenden wordt gebruikt voor de eerste mens, is kennelijk geen eigennaam, maar wordt slechts gebruikt als een benaming voor de mensheid. Adam komt in Genesis als eigennaam voor, maar wordt in sommige passages beslist alleen in de betekenis van het Assyrische woord gebruikt’
De israëlieten hadden nog een andere legende waarop ze hun allegorie baseerden: de ‘zondvloed’ die de tegenwoordige Gobiwoestijn ongeveer 10 of 12.000 jaar geleden voor de laatste keer in een zee veranderde, en die veel Noachs en hun gezinnen naar de omliggende bergen dreef. Doordat de Babylonische verslagen pas nu uit honderdduizenden stukjes zijn gereconstrueerd (de heuvel Kouyunjik alleen al heeft bij de opgravingen van Layard meer dan twintigduizend fragmenten van inscripties opgeleverd), zijn de hier aangevoerde bewijzen betrekkelijk schaars; maar de bewijzen die we hebben, bevestigen bijna al onze leringen, in ieder geval tenminste drie. Deze zijn:
(1.) Dat het ras dat zich het eerst ging voortplanten, een donker ras was (Zalmat Gaguadi) dat men de Adami of het donkere ras noemt, en dat Sarku of het lichte ras nog lange tijd daarna zuiver bleef.
(2.) Dat de Babyloniërs in de tijd van de val twee hoofdrassen kenden, terwijl het ras van de goden (de etherische dubbels van de pitri’s) daaraan was voorafgegaan. Dit is de mening van Sir H. Rawlinson. Deze ‘rassen’ zijn ons tweede en derde Wortelras.
(3) Dat deze zeven goden, die elk een mens of een groep mensen hebben geschapen, ‘de gekerkerde of geïncarneerde goden waren’. Deze goden waren: de god Zi; de god Ziku (edel leven, bestuurder van de zuiverheid); de god Mirku (edele kroon), ‘Verlosser van de dood van de (later) gekerkerde goden’ en schepper van ‘het donkere ras dat door zijn hand is gemaakt’; de god Libzu ‘wijs onder de goden’; de god Nissi . . . en de god Suhhab; en Hea of Sa, hun synthese, de god van de wijsheid en van de Diepte, in de tijd van de val vereenzelvigd met Oannes-Dagon, en (collectief) de Demiurg of de schepper genoemd. (Zie Chaldean Account of Genesis, blz. 82.)
Er zijn in de Babylonische fragmenten twee zogenaamde ‘scheppingen’, en omdat Genesis zich hieraan heeft gehouden, worden de eerste twee hoofdstukken onderscheiden als de elohistische en de jehovistische schepping. Hun juiste volgorde is echter niet in deze fragmenten of in enig ander exoterisch verslag bewaard gebleven. Deze ‘scheppingen’ hebben volgens de occulte leringen respectievelijk betrekking op de vorming van de oorspronkelijke zeven mensen door de voorvaderen (de pitri’s of Elohim), en op die van de menselijke groepen na de val.
Met het oog op de mogelijke en zelfs heel waarschijnlijke verwarring die zou kunnen ontstaan, vinden wij het gemakkelijker om voor elk van de vier telkens weer genoemde continenten een naam aan te nemen die bij de ontwikkelde lezer beter bekend is. Wij stellen daarom voor het eerste continent, of liever de eerste vaste grond waarop het eerste Ras door de goddelijke voorouders werd ontwikkeld, te noemen:
I. ‘Het onvergankelijke Heilige Land’.
Voor de keuze van deze naam bestaan de volgende redenen: dit ‘Heilige Land’ waarover later meer – heeft, zoals wordt gezegd, nooit het lot gedeeld van de andere continenten, omdat dit het enige is dat is bestemd te blijven bestaan van het begin tot het einde van het manvantara, door alle Ronden heen. Het is de bakermat van de eerste mens en de woonplaats van de laatste goddelijke sterveling, die is gekozen als een sishta voor het toekomstige zaad van de mensheid. Over dit geheimzinnige en heilige land kan heel weinig worden gezegd, behalve misschien dat, volgens een dichterlijke uitdrukking in een van de Toelichtingen, de ‘poolster er een wakend oog op houdt van de dageraad tot het einde van de schemering van ‘een dag’ van de GROTE ADEM7.
II. Het ‘land van de HYPERBOREEËRS’ is de naam die wordt gekozen voor het tweede continent, het land dat zijn voorgebergten uitstrekte zuidwaarts en westwaarts van de noordpool, om het tweede Ras te ontvangen, en dat alles omvatte wat nu bekend is als het noorden van Azië. Dit was de naam die door de oudste Grieken was gegeven aan het verafgelegen en geheimzinnige gebied waarheen volgens hun traditie Apollo de ‘Hyperboreeër’ elk jaar reisde. Astronomisch is Apollo natuurlijk de zon, die jaarlijks zijn Helleense heiligdommen verliet, omdat hij ervan hield zijn verafgelegen land te bezoeken waar, zoals men zei, de zon een half jaar niet onderging. ‘Eggus gar nuktos te kai ematos eisi keleuthoi’, zegt een vers in de Odyssee (X, 86).
Maar historisch, of misschien beter etnologisch en geologisch, is de betekenis anders. Het land van de Hyperboreeërs, de streek die zich uitstrekte voorbij Boreas, de koelhartige god van sneeuw en orkanen, die ervan hield zwaar te slapen op de ketenen van de berg Riphaeus, was geen denkbeeldig land, zoals de mythologen vermoeden, en ook geen land in de nabijheid van Scythië en de Donau8. Het was een werkelijk continent, een bona fide land, dat in die vroege tijd geen winter kende en waarvan de armzalige overblijfselen zelfs nu per jaar niet meer dan één nacht en één dag hebben. De nachtelijke schaduwen vallen nooit op dit land, zeiden de Grieken; want het is het land van de goden, de geliefkoosde verblijfplaats van Apollo, de god van het licht, en de bewoners ervan zijn zijn geliefde priesters en dienaren. Dit wordt nu misschien beschouwd als dichterlijke fictie; maar het was toen dichterlijke waarheid.
III. Wij stellen voor, het derde continent ‘Lemurië’ te noemen. De naam is uitgevonden of bedacht door P.L. Sclater, die tussen 1850 en 1860 op zoölogische gronden beweerde, dat er in voorhistorische tijden werkelijk een continent had bestaan dat, zoals hij aantoonde, zich uitstrekte van Madagascar tot Ceylon en Sumatra. Het omvatte enkele delen van het huidige Afrika; maar overigens is dit gigantische continent, dat een aardoppervlak van de Indische Oceaan tot Australië besloeg, nu geheel verdwenen onder de wateren van de Grote Oceaan, waarbij hier en daar slechts enkele bergtoppen zijn achtergelaten, die nu eilanden zijn. A.R. Wallace, de natuurkenner, ‘laat het Australië van het Tertiair zich uitstrekken tot Nieuw-Guinea en de Salomonseilanden, en misschien tot Fidji’; en uit de daar aanwezige met het buideldier verwante soorten leidt hij ‘een verband af met het noordelijke continent tijdens het Secundair’, schrijft C. Gould in ‘Mythical Monsters’, blz. 47. Dit onderwerp wordt elders uitvoerig behandeld9.
IV. ‘Atlantis’ is het vierde continent. Het zou het eerste historische land zijn, als de tradities van de Ouden meer aandacht hadden gekregen dan tot nu toe. Het beroemde eiland van Plato dat die naam had, was slechts een stuk van dit grote continent. (Zie ‘EsotericBuddhism’.)
V. Het vijfde continent was Amerika; maar omdat het het land van de tegenvoeters is, worden Europa en Klein-Azië, die bijna even oud zijn, gewoonlijk door de Indo-Arische occultisten het vijfde genoemd. Indien hun leer het verschijnen van de continenten in hun geologische en geografische volgorde zou geven, zou deze rangschikking moeten worden veranderd. Maar omdat men de opeenvolging van de continenten laat verlopen volgens de evolutie van de Rassen, van het eerste tot het vijfde, ons Arische Wortelras, moet Europa het vijfde grote continent worden genoemd. De Geheime Leer houdt geen rekening met eilanden en schiereilanden, en volgt ook niet de tegenwoordige geografische verdeling van land en zee. Sinds de tijd van haar vroegste leringen en de vernietiging van het grote Atlantis is het gezicht van de aarde meer dan eens veranderd. Er was een tijd dat de delta van Egypte en Noord-Afrika tot Europa behoorden, vóór de vorming van de Straat van Gibraltar en een verder oprijzen van het continent het uiterlijk van de kaart van Europa volkomen veranderden. De laatste belangrijke verandering had ongeveer 12.000 jaar geleden plaats10, en werd gevolgd door de overstroming van Plato’s kleine Atlantische eiland, dat hij naar het moedercontinent Atlantis noemt. De geografie was in de oudheid een deel van de mysteriën. De Zohar zegt (iii, fol. 10a): ‘Deze geheimen (van land en zee) werden onthuld aan de mensen van de geheime wetenschap, maar niet aan de geografen.’
De bewering dat de stoffelijke mens oorspronkelijk een kolossale vóór-tertiaire reus was en dat hij 18.000.000 jaar geleden bestond, moet natuurlijk aan de bewonderaars en aanhangers van de hedendaagse wetenschap belachelijk toeschijnen. Het hele possecomitatus van biologen zal zich afkeren van het denkbeeld van deze titan van het derde ras uit het secundaire tijdperk, een wezen dat geschikt was om met evenveel succes te strijden tegen de gigantische monsters van de lucht, de zee en het land van die tijd, omdat hij evenals zijn voorvaderen – het etherische oertype van de Atlantiër – weinig vrees hoefde te hebben voor wat hem niet kon deren. De hedendaagse antropoloog mag gerust lachen om onze titanen, evenals hij lacht om de bijbelse Adam, en de theologen lachen om zijn aapachtige voorvader. De occultisten en hun strenge critici zullen wel vinden dat zij nu hun rekeningen wederzijds vrijwel hebben vereffend. De occulte wetenschappen beweren in elk geval minder en bieden meer dan zowel de darwinistische antropologie als de bijbelse theologie.
STANZA'S OVER HET ONTSTAAN VAN DE MENS
Stanza I. Het begin van bewust leven
Stanza II. Zonder hulp faalt de natuur
Stanza III. Pogingen tot het scheppen van de mens
Stanza IV. Schepping van de eerste rassen
Stanza V. De evolutie van het tweede ras
Stanza VI. De evolutie van de "zweetgeborenen"
Stanza VII Van het half-goddelijk ras tot de eerste mensenrassen
Stanza VII. Evolutie van de zoogdieren De eerste val
Stanza IX. De laatste evolutiestadia van de men
Stanza X. De geschiedenis van het vierde ras
Stanza XI. De beschaving en vernietiging van het vierde en vijfde ras
Stanza XI. Het vijfde ras en zijn goddelijke leermeesters
Stanza II. Zonder hulp faalt de natuur
Stanza III. Pogingen tot het scheppen van de mens
Stanza IV. Schepping van de eerste rassen
Stanza V. De evolutie van het tweede ras
Stanza VI. De evolutie van de "zweetgeborenen"
Stanza VII Van het half-goddelijk ras tot de eerste mensenrassen
Stanza VII. Evolutie van de zoogdieren De eerste val
Stanza IX. De laatste evolutiestadia van de men
Stanza X. De geschiedenis van het vierde ras
Stanza XI. De beschaving en vernietiging van het vierde en vijfde ras
Stanza XI. Het vijfde ras en zijn goddelijke leermeesters
Stanza I Het begin van bewust leven
1. DE LHA DIE DE VIERDE LAAT DRAAIEN, IS ONDERGESCHIKT AAN DE LHA VAN DE ZEVEN, ZIJ DIE RONDDRAAIEN EN HUN WAGENS LATEN RIJDEN OM HUN HEER, HET ENE OOG. ZIJN ADEM GAF LEVEN AAN DE ZEVEN; HIJ GAF LEVEN AAN DE EERSTE.
2. DE AARDE SPRAK: ‘HEER VAN HET STRALENDE GEZICHT; MIJN HUIS IS LEEG . . . . ZEND UW ZONEN OM DIT WIEL TE BEVOLKEN. GIJ HEBT UW ZEVEN ZONEN NAAR DE HEER VAN WIJSHEID GEZONDEN. HIJ ZIET U ZEVEN KEER ZO DICHTBIJ, ZEVEN KEER ZO STERK VOELT HIJ U. GIJ HEBT UW DIENAREN, DE KLEINE RINGEN, VERBODEN UW LICHT EN WARMTE OP TE VANGEN, UW GROTE GAVE OP HAAR DOORTOCHT TE ONDERSCHEPPEN. ZEND DIE NU NAAR UW DIENARES.’
3. DE ‘HEER VAN HET STRALENDE GEZICHT’ ZEI: ‘IK ZAL U EEN VUUR ZENDEN WANNEER UW WERK IS BEGONNEN. VERHEF UW STEM TOT ANDERE LOKA’S; WEND U TOT UW VADER, DE HEER VAN DE LOTUS, OM ZIJN ZONEN . . . . UW VOLK ZAL ONDER HET BESTUUR VAN DE VADEREN STAAN. UW MENSEN ZULLEN STERVELINGEN ZIJN.DE MENSEN VAN DE HEER VAN WIJSHEID, NIET DE ZONEN VAN DE MAAN, ZIJN ONSTERFELIJK. STAAK UW KLACHTEN.UW ZEVEN HUIDEN ZIJN NOG OP U . . . . GIJ ZIJT NIET GEREED. UW MENSEN ZIJN NIET GEREED.’
4. NA HEVIGE PIJNEN WIERP ZIJ HAAR DRIE OUDE HUIDEN AF EN TROK HAAR ZEVEN NIEUWE AAN, EN STOND IN HAAR EERSTE.
2. DE AARDE SPRAK: ‘HEER VAN HET STRALENDE GEZICHT; MIJN HUIS IS LEEG . . . . ZEND UW ZONEN OM DIT WIEL TE BEVOLKEN. GIJ HEBT UW ZEVEN ZONEN NAAR DE HEER VAN WIJSHEID GEZONDEN. HIJ ZIET U ZEVEN KEER ZO DICHTBIJ, ZEVEN KEER ZO STERK VOELT HIJ U. GIJ HEBT UW DIENAREN, DE KLEINE RINGEN, VERBODEN UW LICHT EN WARMTE OP TE VANGEN, UW GROTE GAVE OP HAAR DOORTOCHT TE ONDERSCHEPPEN. ZEND DIE NU NAAR UW DIENARES.’
3. DE ‘HEER VAN HET STRALENDE GEZICHT’ ZEI: ‘IK ZAL U EEN VUUR ZENDEN WANNEER UW WERK IS BEGONNEN. VERHEF UW STEM TOT ANDERE LOKA’S; WEND U TOT UW VADER, DE HEER VAN DE LOTUS, OM ZIJN ZONEN . . . . UW VOLK ZAL ONDER HET BESTUUR VAN DE VADEREN STAAN. UW MENSEN ZULLEN STERVELINGEN ZIJN.DE MENSEN VAN DE HEER VAN WIJSHEID, NIET DE ZONEN VAN DE MAAN, ZIJN ONSTERFELIJK. STAAK UW KLACHTEN.UW ZEVEN HUIDEN ZIJN NOG OP U . . . . GIJ ZIJT NIET GEREED. UW MENSEN ZIJN NIET GEREED.’
4. NA HEVIGE PIJNEN WIERP ZIJ HAAR DRIE OUDE HUIDEN AF EN TROK HAAR ZEVEN NIEUWE AAN, EN STOND IN HAAR EERSTE.
Stanza II Zonder hulp faalt de natuur
5. HET WIEL DRAAIDE NOG DERTIG CRORES VOORT. HET BOUWDE RUPA’S: ZACHTE STENEN DIE VERHARDDEN; HARDE PLANTEN DIE VERZACHTTEN. ZICHTBARE UIT ONZICHTBARE INSECTEN EN KLEINE LEVENS. ZIJ SCHUDDE ZE VAN HAAR RUG, TELKENS WANNEER ZE DE MOEDER OVERWOEKERDEN . . . . NA DERTIG CRORES KEERDE ZIJ ZICH OM.ZIJ LAG OP HAAR RUG; OP HAAR ZIJ . . . ZIJ WILDE GEEN ZONEN VAN DE HEMEL ROEPEN, ZIJ WILDE GEEN ZONEN VAN WIJSHEID VRAGEN. ZIJ SCHIEP UIT HAAR EIGEN SCHOOT. ZIJ BRACHT WATERMENSEN VOORT, SCHRIKWEKKEND EN SLECHT.
6. DE WATERMENSEN, SCHRIKWEKKEND EN SLECHT, SCHIEP ZIJ ZELF UIT DE OVERBLIJFSELEN VAN ANDERE, UIT DE DROESEM EN HET SLIJK VAN HAAR EERSTE, TWEEDE, EN DERDE VORMDE ZIJ HEN. DE DHYANI’S KWAMEN EN KEKEN – DE DHYANI’S UIT DE SCHITTERENDE VADER-MOEDER, UIT DE WITTE GEBIEDEN KWAMEN ZIJ, UIT DE VERBLIJFPLAATSEN VAN DE ONSTERFELIJKE STERVELINGEN.
7. ZIJ WAREN ONTSTEMD. ONS VLEES IS DAAR NIET. GEEN GESCHIKTE RUPA’S VOOR ONZE BROEDERS VAN HET VIJFDE. GEEN WONINGEN VOOR DE LEVENS. ZUIVERE WATEREN, GEEN TROEBELE, MOETEN ZIJ DRINKEN. LATEN WIJ ZE DROGEN.
8. DE VLAMMEN KWAMEN. DE VUREN MET DE VONKEN; DE NACHTVUREN EN DE DAGVUREN. ZIJ DROOGDEN DE TROEBELE DONKERE WATEREN OP. MET HUN HITTE DEMPTEN ZIJ ZE. DE LHA’S VAN BOVEN EN DE LHAMAYIN VAN BENEDEN KWAMEN. ZIJ DOODDEN DE VORMEN MET TWEE EN VIER GEZICHTEN. ZIJ BEVOCHTEN DE GEITMENSEN, DE MENSEN MET HONDEKOPPEN EN DE MENSEN MET VISLICHAMEN.
9. MOEDER-WATER, DE GROTE ZEE, WEENDE. ZIJ VERHIEF ZICH, ZIJ VERDWEEN IN DE MAAN DIE HAAR HAD DOEN OPRIJZEN, DIE HAAR HET LEVEN HAD GESCHONKEN.
10. TOEN ZIJ WAREN VERNIETIGD, BLEEF MOEDER-AARDE LEEG. ZIJ VROEG OM TE WORDEN GEDROOGD
6. DE WATERMENSEN, SCHRIKWEKKEND EN SLECHT, SCHIEP ZIJ ZELF UIT DE OVERBLIJFSELEN VAN ANDERE, UIT DE DROESEM EN HET SLIJK VAN HAAR EERSTE, TWEEDE, EN DERDE VORMDE ZIJ HEN. DE DHYANI’S KWAMEN EN KEKEN – DE DHYANI’S UIT DE SCHITTERENDE VADER-MOEDER, UIT DE WITTE GEBIEDEN KWAMEN ZIJ, UIT DE VERBLIJFPLAATSEN VAN DE ONSTERFELIJKE STERVELINGEN.
7. ZIJ WAREN ONTSTEMD. ONS VLEES IS DAAR NIET. GEEN GESCHIKTE RUPA’S VOOR ONZE BROEDERS VAN HET VIJFDE. GEEN WONINGEN VOOR DE LEVENS. ZUIVERE WATEREN, GEEN TROEBELE, MOETEN ZIJ DRINKEN. LATEN WIJ ZE DROGEN.
8. DE VLAMMEN KWAMEN. DE VUREN MET DE VONKEN; DE NACHTVUREN EN DE DAGVUREN. ZIJ DROOGDEN DE TROEBELE DONKERE WATEREN OP. MET HUN HITTE DEMPTEN ZIJ ZE. DE LHA’S VAN BOVEN EN DE LHAMAYIN VAN BENEDEN KWAMEN. ZIJ DOODDEN DE VORMEN MET TWEE EN VIER GEZICHTEN. ZIJ BEVOCHTEN DE GEITMENSEN, DE MENSEN MET HONDEKOPPEN EN DE MENSEN MET VISLICHAMEN.
9. MOEDER-WATER, DE GROTE ZEE, WEENDE. ZIJ VERHIEF ZICH, ZIJ VERDWEEN IN DE MAAN DIE HAAR HAD DOEN OPRIJZEN, DIE HAAR HET LEVEN HAD GESCHONKEN.
10. TOEN ZIJ WAREN VERNIETIGD, BLEEF MOEDER-AARDE LEEG. ZIJ VROEG OM TE WORDEN GEDROOGD
Stanza III Pogingen tot het scheppen van de mens
11. DE HEER VAN DE HEREN KWAM. VAN HAAR LICHAAM SCHEIDDE HIJ DE WATEREN, EN DAT WAS DE HEMEL DAARBOVEN, DE EERSTE HEMEL.
12. DE GROTE CHOHANS RIEPEN DE HEREN VAN DE MAAN, MET DE LUCHTLICHAMEN. ‘BRENG MENSEN VOORT, MENSEN VAN UW AARD. GEEF HUN HUN VORMEN VAN BINNEN. ZIJ ZAL HEN VAN BUITEN BEKLEDEN. MANNEN-VROUWEN ZULLEN ZIJ ZIJN. OOK HEREN VAN DE VLAM . . . .’
13. ZIJ GINGEN, ELK NAAR HET HEM AANGEWEZEN LAND: ZEVEN VAN HEN, ELK NAAR ZIJN DEEL. DE HEREN VAN DE VLAM BLIJVEN ACHTER. ZIJ WILDEN NIET GAAN, ZIJ WILDEN NIET SCHEPPEN.
12. DE GROTE CHOHANS RIEPEN DE HEREN VAN DE MAAN, MET DE LUCHTLICHAMEN. ‘BRENG MENSEN VOORT, MENSEN VAN UW AARD. GEEF HUN HUN VORMEN VAN BINNEN. ZIJ ZAL HEN VAN BUITEN BEKLEDEN. MANNEN-VROUWEN ZULLEN ZIJ ZIJN. OOK HEREN VAN DE VLAM . . . .’
13. ZIJ GINGEN, ELK NAAR HET HEM AANGEWEZEN LAND: ZEVEN VAN HEN, ELK NAAR ZIJN DEEL. DE HEREN VAN DE VLAM BLIJVEN ACHTER. ZIJ WILDEN NIET GAAN, ZIJ WILDEN NIET SCHEPPEN.
Stanza IV Schepping van de eerste rassen
14. DE ZEVEN MENIGTEN, DE ‘UIT WIL GEBOREN HEREN’, GEDREVEN DOOR DE GEEST VAN HET LEVEN-SCHENKEN, SCHEIDEN MENSEN VAN ZICH AF, IEDER OP ZIJN EIGEN GEBIED.
15. ZEVEN KEER ZEVEN SCHADUWEN VAN TOEKOMSTIGE MENSEN WERDEN GEBOREN, IEDER VAN ZIJN EIGEN KLEUR EN SOORT. IEDER ONDERGESCHIKT AAN ZIJN VADER. DE VADEREN, DE BEENDERLOZEN, KONDEN GEEN LEVEN SCHENKEN AAN WEZENS MET BEENDEREN. HUN NAKOMELINGEN WAREN BHUTA, ZONDER VORM OF DENKVERMOGEN. DAAROM WORDEN ZIJ DE CHHAYA GENOEMD.
16. HOE WORDEN DE MANUSHYA GEBOREN? DE MANU’S MET DENKVERMOGEN, HOE WORDEN ZIJ GEMAAKT? DE VADEREN RIEPEN HUN EIGEN VUUR TE HULP, DAT HET VUUR IS DAT IN DE AARDE BRANDT. DE GEEST VAN DE AARDE RIEP HET ZONNEVUUR TE HULP. DEZE DRIE BRACHTEN DOOR HUN GEZAMENLIJKE INSPANNING EEN GOED RUPA VOORT. HET KON STAAN, LOPEN, RENNEN, LIGGEN OF VLIEGEN. TOCH WAS HET NOG SLECHTS EEN CHHAYA, EEN SCHADUW ZONDER VERSTAND . . . .
17. DE ADEM HAD EEN VORM NODIG; DE VADEREN GAVEN DIE. DE ADEM HAD EEN GROF LICHAAM NODIG; DE AARDE VORMDE HET. DE ADEM HAD DE LEVENSGEEST NODIG; DE ZONNE-LHA’S BLIEZEN DIE IN ZIJN VORM. DE ADEM HAD EEN SPIEGEL VAN ZIJN LICHAAM NODIG; ‘WIJ GAVEN HEM DE ONZE’, ZEIDEN DE DHYANI’S. DE ADEM HAD EEN VOERTUIG VAN BEGEERTEN NODIG; ‘HIJ HEEFT HET’, ZEI DE DROOGLEGGER VAN DE WATEREN. MAAR DE ADEM HEEFT EEN DENKVERMOGEN NODIG OM HET HEELAL TE OMVATTEN; ‘WIJ KUNNEN DAT NIET GEVEN’, ZEIDEN DE VADEREN. ‘DAT HEB IK NOOIT GEHAD’, ZEI DE GEEST VAN DE AARDE. ‘DE VORM ZOU WORDEN VERTEERD, ALS IK HEM HET MIJNE GAF’, ZEI HET GROTE VUUR . . . . DE MENS BLEEF EEN LEGE VERSTANDELOZE BHUTA . . . . ZO HEBBEN DE BEENDERLOZEN LEVEN GESCHONKEN AAN HEN, DIE IN HET DERDE MENSEN MET BEENDEREN WERDEN.
15. ZEVEN KEER ZEVEN SCHADUWEN VAN TOEKOMSTIGE MENSEN WERDEN GEBOREN, IEDER VAN ZIJN EIGEN KLEUR EN SOORT. IEDER ONDERGESCHIKT AAN ZIJN VADER. DE VADEREN, DE BEENDERLOZEN, KONDEN GEEN LEVEN SCHENKEN AAN WEZENS MET BEENDEREN. HUN NAKOMELINGEN WAREN BHUTA, ZONDER VORM OF DENKVERMOGEN. DAAROM WORDEN ZIJ DE CHHAYA GENOEMD.
16. HOE WORDEN DE MANUSHYA GEBOREN? DE MANU’S MET DENKVERMOGEN, HOE WORDEN ZIJ GEMAAKT? DE VADEREN RIEPEN HUN EIGEN VUUR TE HULP, DAT HET VUUR IS DAT IN DE AARDE BRANDT. DE GEEST VAN DE AARDE RIEP HET ZONNEVUUR TE HULP. DEZE DRIE BRACHTEN DOOR HUN GEZAMENLIJKE INSPANNING EEN GOED RUPA VOORT. HET KON STAAN, LOPEN, RENNEN, LIGGEN OF VLIEGEN. TOCH WAS HET NOG SLECHTS EEN CHHAYA, EEN SCHADUW ZONDER VERSTAND . . . .
17. DE ADEM HAD EEN VORM NODIG; DE VADEREN GAVEN DIE. DE ADEM HAD EEN GROF LICHAAM NODIG; DE AARDE VORMDE HET. DE ADEM HAD DE LEVENSGEEST NODIG; DE ZONNE-LHA’S BLIEZEN DIE IN ZIJN VORM. DE ADEM HAD EEN SPIEGEL VAN ZIJN LICHAAM NODIG; ‘WIJ GAVEN HEM DE ONZE’, ZEIDEN DE DHYANI’S. DE ADEM HAD EEN VOERTUIG VAN BEGEERTEN NODIG; ‘HIJ HEEFT HET’, ZEI DE DROOGLEGGER VAN DE WATEREN. MAAR DE ADEM HEEFT EEN DENKVERMOGEN NODIG OM HET HEELAL TE OMVATTEN; ‘WIJ KUNNEN DAT NIET GEVEN’, ZEIDEN DE VADEREN. ‘DAT HEB IK NOOIT GEHAD’, ZEI DE GEEST VAN DE AARDE. ‘DE VORM ZOU WORDEN VERTEERD, ALS IK HEM HET MIJNE GAF’, ZEI HET GROTE VUUR . . . . DE MENS BLEEF EEN LEGE VERSTANDELOZE BHUTA . . . . ZO HEBBEN DE BEENDERLOZEN LEVEN GESCHONKEN AAN HEN, DIE IN HET DERDE MENSEN MET BEENDEREN WERDEN.
Stanza V De evolutie van het tweede ras
18. DE EERSTEN WAREN DE ZONEN VAN YOGA. HUN ZONEN DE KINDEREN VAN DE GELE VADER EN DE WITTE MOEDER.
19. HET TWEEDE RAS WAS HET PRODUKT VAN KNOPVORMING EN UITZETTING, DE ASEKSUELEN UIT DE GESLACHTLOZEN. ZO WERD, O LANOO, HET TWEEDE RAS VOORTGEBRACHT.
20. HUN VADEREN WAREN DE ZELFGEBORENEN. DE ZELFGEBORENEN, DE CHHAYA UIT DE STRALENDE LICHAMEN VAN DE HEREN, DE VADEREN, DE ZONEN VAN DE SCHEMERING.
21. TOEN HET RAS OUD WERD, VERMENGDEN DE OUDE WATEREN ZICH MET DE VERSERE WATEREN. TOEN ZIJN DRUPPELS TROEBEL WERDEN, VERDWENEN ZIJ IN DE NIEUWE STROOM, IN DE HETE STROOM VAN HET LEVEN. HET UITWENDIGE VAN HET EERSTE WERD HET INWENDIGE VAN HET TWEEDE. DE OUDE VLEUGEL WERD DE NIEUWE SCHADUW, EN DE SCHADUW VAN DE VLEUGEL.
19. HET TWEEDE RAS WAS HET PRODUKT VAN KNOPVORMING EN UITZETTING, DE ASEKSUELEN UIT DE GESLACHTLOZEN. ZO WERD, O LANOO, HET TWEEDE RAS VOORTGEBRACHT.
20. HUN VADEREN WAREN DE ZELFGEBORENEN. DE ZELFGEBORENEN, DE CHHAYA UIT DE STRALENDE LICHAMEN VAN DE HEREN, DE VADEREN, DE ZONEN VAN DE SCHEMERING.
21. TOEN HET RAS OUD WERD, VERMENGDEN DE OUDE WATEREN ZICH MET DE VERSERE WATEREN. TOEN ZIJN DRUPPELS TROEBEL WERDEN, VERDWENEN ZIJ IN DE NIEUWE STROOM, IN DE HETE STROOM VAN HET LEVEN. HET UITWENDIGE VAN HET EERSTE WERD HET INWENDIGE VAN HET TWEEDE. DE OUDE VLEUGEL WERD DE NIEUWE SCHADUW, EN DE SCHADUW VAN DE VLEUGEL.
Stanza VI De evolutie van de "zweetgeborenen"
22. HET TWEEDE ONTWIKKELDE DAARNA DE EI-GEBORENEN, HET DERDE. HET ZWEET GROEIDE, ZIJN DRUPPELS GROEIDEN, EN DE DRUPPELS WERDEN HARD EN ROND. DE ZON VERWARMDE HET; DE MAAN KOELDE HET AF EN VORMDE HET; DE WIND VOEDDE HET TOT HET RIJP WAS. DE WITTE ZWAAN VAN HET STERRENGEWELF OVERSCHADUWDE DE GROTE DRUPPEL. HET EI VAN HET TOEKOMSTIGE RAS, DE MENS-ZWAAN VAN HET LATERE DERDE. EERST MANNELIJK-VROUWELIJK, DAN MAN EN VROUW.
23. DE ZELFGEBORENEN WAREN DE CHHAYA’S: DE SCHADUWEN VAN DE LICHAMEN VAN DE ZONEN VAN DE SCHEMERING.
23. DE ZELFGEBORENEN WAREN DE CHHAYA’S: DE SCHADUWEN VAN DE LICHAMEN VAN DE ZONEN VAN DE SCHEMERING.
Stanza VII Van het half-goddelijk ras tot de eerste mensenrassen
24. DE ZONEN VAN WIJSHEID, DE ZONEN VAN DE NACHT, GEREED VOOR WEDERGEBOORTE, DAALDEN NEER. ZIJ ZAGEN DE VERACHTELIJKE VORMEN VAN HET EERSTE DERDE. ‘WIJ KUNNEN KIEZEN’, ZEIDEN DE HEREN, ‘WIJ HEBBEN WIJSHEID’. ENIGEN TRADEN IN DE CHHAYA. ENIGEN WIERPEN DE VONK UIT. ENIGEN STELDEN UIT TOT HET VIERDE. UIT HUN EIGEN RUPA VULDEN ZIJ DE KAMA. ZIJ DIE INTRADEN, WERDEN ARHATS. ZIJ DIE SLECHTS EEN VONK ONTVINGEN, BLEVEN ZONDER KENNIS; DE VONK GLOEIDE ZWAK. HET DERDE BLEEF ZONDER DENKVERMOGEN.HUN JIVA’S WAREN NIET GEREED. DEZE WERDEN AFZONDERLIJK GEZET ONDER DE ZEVEN. ZIJ WERDEN ENGHOOFDIG. DE DERDEN WAREN GEREED. ‘IN DEZE ZULLEN WIJ WONEN’, ZEIDEN DE HEREN VAN DE VLAM.
25. HOE HANDELDEN DE MANASA, DE ZONEN VAN WIJSHEID? ZIJ VERWIERPEN DE ZELFGEBORENEN. ZIJ ZIJN NIET GEREED. ZIJ VERSMAADDEN DE ZWEETGEBORENEN. ZIJ ZIJN NIET HELEMAAL GEREED. ZIJ WILDEN NIET INTREDEN IN DE EERSTE EI-GEBORENEN.
26. TOEN DE ZWEETGEBORENEN DE EI-GEBORENEN VOORTBRACHTEN, DE TWEEVOUDIGEN EN DE MACHTIGEN, DE STERKEN MET BEENDEREN, ZEIDEN DE HEREN VAN WIJSHEID: ‘NU ZULLEN WIJ SCHEPPEN.’
27. HET DERDE RAS WERD HET VAHAN VAN DE HEREN VAN WIJSHEID. HET SCHIEP ‘ZONEN VAN WIL EN YOGA’, DOOR KRIYASAKTI SCHIEP HET HEN, DE HEILIGE VADEREN, VOORVADEREN VAN DE ARHATS . . .
25. HOE HANDELDEN DE MANASA, DE ZONEN VAN WIJSHEID? ZIJ VERWIERPEN DE ZELFGEBORENEN. ZIJ ZIJN NIET GEREED. ZIJ VERSMAADDEN DE ZWEETGEBORENEN. ZIJ ZIJN NIET HELEMAAL GEREED. ZIJ WILDEN NIET INTREDEN IN DE EERSTE EI-GEBORENEN.
26. TOEN DE ZWEETGEBORENEN DE EI-GEBORENEN VOORTBRACHTEN, DE TWEEVOUDIGEN EN DE MACHTIGEN, DE STERKEN MET BEENDEREN, ZEIDEN DE HEREN VAN WIJSHEID: ‘NU ZULLEN WIJ SCHEPPEN.’
27. HET DERDE RAS WERD HET VAHAN VAN DE HEREN VAN WIJSHEID. HET SCHIEP ‘ZONEN VAN WIL EN YOGA’, DOOR KRIYASAKTI SCHIEP HET HEN, DE HEILIGE VADEREN, VOORVADEREN VAN DE ARHATS . . .
Stanza VIII Evolutie van de zoogdieren De eerste val
28. UIT DE ZWEETDRUPPELS; UIT DE RESTEN VAN DE SUBSTANTIE; STOF VAN DODE LICHAMEN VAN MENSEN EN DIEREN VAN HET VOORAFGAANDE WIEL; EN UIT AFGEWORPEN STOF, WERDEN DE EERSTE DIEREN VOORTGEBRACHT.
29. DIEREN MET BEENDEREN, DRAKEN UIT DE AFGROND EN VLIEGENDE SARPA’S WERDEN AAN DE KRUIPENDE WEZENS TOEGEVOEGD. DIE OP DE GROND KRUIPEN, KREGEN VLEUGELS. DIE MET DE LANGE HALZEN IN HET WATER WERDEN DE VOOROUDERS VAN DE VOGELS IN DE LUCHT.
30. TIJDENS HET DERDE RAS GROEIDEN EN VERANDERDEN DE BEENDERLOZE DIEREN: ZIJ WERDEN DIEREN MET BEENDEREN, HUN CHHAYA’S WERDEN VAST.
31. DE DIEREN SCHEIDDEN ZICH HET EERST. ZIJ BEGONNEN ZICH VOORT TE PLANTEN. DE TWEEVOUDIGE MENS SCHEIDDE ZICH OOK. HIJ ZEI: ‘LATEN WIJ DOEN ZOALS ZIJ; LATEN WIJ ONS VERENIGEN EN SCHEPSELEN MAKEN.’ DAT DEDEN ZIJ.
32. EN ZIJ DIE GEEN VONK HADDEN, NAMEN REUSACHTIGE VROUWELIJKE DIEREN TOT ZICH. ZIJ BRACHTEN DAARMEE STOMME RASSEN VOORT. STOM WAREN ZIJZELF. MAAR HUN TONGEN MAAKTEN ZICH LOS. DE TONGEN VAN HUN NAGESLACHT BLEVEN STIL. MONSTERS BRACHTEN ZIJ VOORT. EEN RAS VAN KROMME ROODHARIGE MONSTERS, DIE LIEPEN OP VIER VOETEN. EEN STOM RAS OM DE SCHANDE ONUITGESPROKEN TE HOUDEN.
29. DIEREN MET BEENDEREN, DRAKEN UIT DE AFGROND EN VLIEGENDE SARPA’S WERDEN AAN DE KRUIPENDE WEZENS TOEGEVOEGD. DIE OP DE GROND KRUIPEN, KREGEN VLEUGELS. DIE MET DE LANGE HALZEN IN HET WATER WERDEN DE VOOROUDERS VAN DE VOGELS IN DE LUCHT.
30. TIJDENS HET DERDE RAS GROEIDEN EN VERANDERDEN DE BEENDERLOZE DIEREN: ZIJ WERDEN DIEREN MET BEENDEREN, HUN CHHAYA’S WERDEN VAST.
31. DE DIEREN SCHEIDDEN ZICH HET EERST. ZIJ BEGONNEN ZICH VOORT TE PLANTEN. DE TWEEVOUDIGE MENS SCHEIDDE ZICH OOK. HIJ ZEI: ‘LATEN WIJ DOEN ZOALS ZIJ; LATEN WIJ ONS VERENIGEN EN SCHEPSELEN MAKEN.’ DAT DEDEN ZIJ.
32. EN ZIJ DIE GEEN VONK HADDEN, NAMEN REUSACHTIGE VROUWELIJKE DIEREN TOT ZICH. ZIJ BRACHTEN DAARMEE STOMME RASSEN VOORT. STOM WAREN ZIJZELF. MAAR HUN TONGEN MAAKTEN ZICH LOS. DE TONGEN VAN HUN NAGESLACHT BLEVEN STIL. MONSTERS BRACHTEN ZIJ VOORT. EEN RAS VAN KROMME ROODHARIGE MONSTERS, DIE LIEPEN OP VIER VOETEN. EEN STOM RAS OM DE SCHANDE ONUITGESPROKEN TE HOUDEN.
Stanza IX De laatste evolutiestadia van de mens
33. TOEN ZIJ DIT ZAGEN, WEENDEN DE LHA’S DIE GEEN MENSEN HADDEN GEBOUWD, EN ZEIDEN:
34. ‘DE AMANASA HEBBEN ONZE TOEKOMSTIGE WONINGEN ONTWIJD. DIT IS KARMA. LATEN WIJ IN DE ANDERE WONEN. LATEN WIJ HUN IETS BETERS LEREN, OPDAT ER NIET IETS ERGERS GEBEURT.’ DAT DEDEN ZIJ . . . .
35. TOEN WERDEN ALLE MENSEN MET MANAS BEGIFTIGD. ZIJ ZAGEN DE ZONDE VAN DE VERSTANDELOZEN.
36. HET VIERDE RAS ONTWIKKELDE DE SPRAAK.
37. HET ENE WERD TWEE; OOK ALLE LEVENDE EN KRUIPENDE WEZENS, DIE NOG ÉÉN WAREN, REUSACHTIGE VIS-VOGELS EN SLANGEN MET HOORNKOPPEN.
34. ‘DE AMANASA HEBBEN ONZE TOEKOMSTIGE WONINGEN ONTWIJD. DIT IS KARMA. LATEN WIJ IN DE ANDERE WONEN. LATEN WIJ HUN IETS BETERS LEREN, OPDAT ER NIET IETS ERGERS GEBEURT.’ DAT DEDEN ZIJ . . . .
35. TOEN WERDEN ALLE MENSEN MET MANAS BEGIFTIGD. ZIJ ZAGEN DE ZONDE VAN DE VERSTANDELOZEN.
36. HET VIERDE RAS ONTWIKKELDE DE SPRAAK.
37. HET ENE WERD TWEE; OOK ALLE LEVENDE EN KRUIPENDE WEZENS, DIE NOG ÉÉN WAREN, REUSACHTIGE VIS-VOGELS EN SLANGEN MET HOORNKOPPEN.
Stanza X. De geschiedenis van het vierde ras
38. TWEE AAN TWEE OP DE ZEVEN GEBIEDEN, ZO BRACHT HET DERDE RAS DE MENSEN VAN HET VIERDE RAS VOORT; DE GODEN WERDEN NIET-GODEN; DE SURA WERDEN A-SURA.
39. HET EERSTE IN ELK GEBIED WAS MAANKLEURIG; HET TWEEDE GEEL ALS GOUD; HET DERDE ROOD; HET VIERDE BRUIN, DAT VAN ZONDE ZWART WERD. DE EERSTE ZEVEN MENSELIJKE LOTEN HADDEN ALLE ÉÉN GELAATSKLEUR. DE VOLGENDE ZEVEN BEGONNEN ZICH TE VERMENGEN.
40. TOEN WERD HET VIERDE VERVULD VAN TROTS. WIJ ZIJN DE KONINGEN, ZEIDEN ZIJ; WIJ ZIJN DE GODEN.
41. ZIJ NAMEN VROUWEN, MOOI OM TE ZIEN. VROUWEN UIT DE VERSTANDELOZEN, DE ENGHOOFDIGEN. ZIJ BRACHTEN MONSTERS VOORT. BOOSAARDIGE DEMONEN, MANNELIJK EN VROUWELIJK, EN OOK KHADO (DAKINI), MET EEN KLEIN VERSTAND.
42. ZIJ BOUWDEN TEMPELS VOOR HET MENSELIJKE LICHAAM. HET MANNELIJKE EN HET VROUWELIJKE AANBADEN ZIJ. HET DERDE OOG WERKTE TOEN NIET MEER.
39. HET EERSTE IN ELK GEBIED WAS MAANKLEURIG; HET TWEEDE GEEL ALS GOUD; HET DERDE ROOD; HET VIERDE BRUIN, DAT VAN ZONDE ZWART WERD. DE EERSTE ZEVEN MENSELIJKE LOTEN HADDEN ALLE ÉÉN GELAATSKLEUR. DE VOLGENDE ZEVEN BEGONNEN ZICH TE VERMENGEN.
40. TOEN WERD HET VIERDE VERVULD VAN TROTS. WIJ ZIJN DE KONINGEN, ZEIDEN ZIJ; WIJ ZIJN DE GODEN.
41. ZIJ NAMEN VROUWEN, MOOI OM TE ZIEN. VROUWEN UIT DE VERSTANDELOZEN, DE ENGHOOFDIGEN. ZIJ BRACHTEN MONSTERS VOORT. BOOSAARDIGE DEMONEN, MANNELIJK EN VROUWELIJK, EN OOK KHADO (DAKINI), MET EEN KLEIN VERSTAND.
42. ZIJ BOUWDEN TEMPELS VOOR HET MENSELIJKE LICHAAM. HET MANNELIJKE EN HET VROUWELIJKE AANBADEN ZIJ. HET DERDE OOG WERKTE TOEN NIET MEER.
Stanza XI. De beschaving en vernietiging van het vierde en vijfde ras
43. ZIJ BOUWDEN REUSACHTIGE STEDEN. VAN ZELDZAME AARDSOORTEN EN METALEN BOUWDEN ZIJ, EN UIT DE UITGEBRAAKTE VUREN, UIT DE WITTE STEEN VAN DE BERGEN EN UIT DE ZWARTE STEEN HAKTEN ZIJ HUN EIGEN BEELDEN, NAAR HUN GROOTTE EN GELIJKENIS, EN AANBADEN ZE.
44. ZIJ BOUWDEN GROTE BEELDEN, NEGEN YATI’S HOOG, DE GROOTTE VAN HUN LICHAMEN. ONDERAARDSE VUREN HADDEN HET LAND VAN HUN VADEREN VERWOEST. HET WATER BEDREIGDE HET VIERDE. DE EERSTE GROTE WATEREN KWAMEN. ZIJ VERZWOLGEN DE ZEVEN GROTE EILANDEN.
46. ALLE HEILIGEN GERED, DE NIET-HEILIGEN VERNIETIGD. MET HEN DE MEESTE REUZENDIEREN, VOORTGEBRACHT UIT HET ZWEET VAN DE AARDE.
44. ZIJ BOUWDEN GROTE BEELDEN, NEGEN YATI’S HOOG, DE GROOTTE VAN HUN LICHAMEN. ONDERAARDSE VUREN HADDEN HET LAND VAN HUN VADEREN VERWOEST. HET WATER BEDREIGDE HET VIERDE. DE EERSTE GROTE WATEREN KWAMEN. ZIJ VERZWOLGEN DE ZEVEN GROTE EILANDEN.
46. ALLE HEILIGEN GERED, DE NIET-HEILIGEN VERNIETIGD. MET HEN DE MEESTE REUZENDIEREN, VOORTGEBRACHT UIT HET ZWEET VAN DE AARDE.
Stanza XII. Het vijfde ras en zijn goddelijke leermeesters
47. WEINIG MENSEN BLEVEN: ENKELE GELE, ENKELE BRUINE EN ZWARTE, EN ENKELE RODE BLEVEN OVER. DE MAANKLEURIGEN WAREN VOOR ALTIJD VERDWENEN.
48. HET VIJFDE, VOORTGEBRACHT UIT HET HEILIGE GESLACHT, BLEEF; HET WERD BESTUURD DOOR DE EERSTE GODDELIJKE KONINGEN.
49. . . . . DIE WEER NEERDAALDEN, DIE VREDE SLOTEN MET HET VIJFDE, EN DIE HET LEERDEN EN ONDERRICHTTEN . . .
48. HET VIJFDE, VOORTGEBRACHT UIT HET HEILIGE GESLACHT, BLEEF; HET WERD BESTUURD DOOR DE EERSTE GODDELIJKE KONINGEN.
49. . . . . DIE WEER NEERDAALDEN, DIE VREDE SLOTEN MET HET VIJFDE, EN DIE HET LEERDEN EN ONDERRICHTTEN . . .