DE GEHEIME LEER
Dit is een enorm meesterwerk in twee delen, gebaseerd op de "Stanza's van Dzyan".
Voor het eerst uitgegeven in 1888. H.P.B. was oprichtster van de Theosofische beweging. (klik voor Wikipedia-link)
Engels: "The Secret Doctrine". De bovenstaande link (in de groene balk) verwijst naar de Nederlandse vertaling.
Deel 1 behandeld "HET ONTSTAAN VAN DE KOSMOS"
Deel 2 behandeld "HET ONTSTAAN VAN DE MENS".
Er zijn in de loop der jaren heel wat verhandelingen geschreven om deze werken beter te kunnen begrijpen.
Een mooi boek is bijvoorbeeld: "Man the Measure of All Things", Sri Krishna Prem and Sri Madhava Ashish, waarin met een frisse nieuwe blik naar de stanza's wordt gekeken.
Ik kopieer stukken uit de oorspronkelijke Nederlandse delen. Stukken die m.i. interessant, wijs en leerzaam zijn. Soms laat ik woorden/zinnen weg om teksten wat makkelijker leesbaar te maken, woorden bijvoegen of wijzigen doe ik echter niet. Een uittreksel, bedoeld om nieuwsgierigheid genoeg te maken om de volledige werken te gaan lezen.
Zoals bijvoorbeeld dit, UIT DEEL 1. STANZA I nr.2: "Tijd is alleen maar een illusie, voortgebracht door de opeenvolging van onze bewustzijnstoestanden op onze reis door de eeuwige duur; hij bestaat niet waar er geen bewustzijn is waarin die illusie kan worden teweeggebracht, maar ‘ligt dan te slapen’. Het nu is slechts een wiskundige lijn die dat deel van de eeuwige duur dat wij de toekomst noemen, scheidt van het gedeelte dat wij het verleden noemen. Niets op aarde heeft werkelijke duur."
Het oorspronkelijk stuk is veel uitgebreider. Wat een wijsheid!
Ook dit: De Geheime Leer verkondigt de steeds verdergaande ontwikkeling van alles, van werelden zowel als van atomen; en deze indrukwekkende ontwikkeling heeft noch een denkbaar begin, noch een einde dat men zich kan voorstellen. Ons ‘Heelal’ is er slechts één uit een oneindig aantal Heelallen, alle ‘zonen van noodzakelijkheid’, omdat zij schakels vormen in de grote kosmische keten van Heelallen, waarvan ieder zich tot zijn voorganger verhoudt als een gevolg, en tot zijn opvolger als een oorzaak.
Of deze zin: "Het schijnt nauwelijks mogelijk dat de wetenschap – door het gebruik van termen zoals ‘kracht’ en ‘energie’ – nog veel langer voor zichzelf het feit kan verbergen dat dingen die leven bezitten, levende dingen zijn, of het nu gaat om atomen of planeten".
Het leuke is dat zij in dit boek al schreef over "trilling". Kosmische energie die alles verbindt. Onze huidige wetenschap is nu druk doende deze "trilling" of "vibratie" te benoemen en te verklaren.
Verder goed om uit te leggen dat er veel gesproken wordt over rassen. Waarbij het gaat om "wortelrassen" zoals Atlantiërs, die tot het vierde wortelras behoorden. Ook lees je over het "Arische ras", de Ariërs. Volgens de Theosofie is uit het vijfde Atlantische subras, een nieuw zelfstandig ras voortgekomen; de huidige mens, die Arisch wordt genoemd en het vijfde wortelras is. (En nu in de vierde zit, in de vijfde zal de volledige ontwikkeling van manas (verstand) zijn bereikt"). "Arisch betekent in feite Indo-Iraans of Indo-europees. Etnologisch gezien waren de Ariërs, wat nobel/edel betekent in het Sanskriet, de oorspronkelijke Indo-europese nomadenstammen. En zijn hieruit weer de Hindoes, Sumeriërs, Egyptenaren, Europeanen e.a. voortgekomen". (Verwar dit dus niet met de veel latere nazi term "Ariërs", die een geheel andere betekenis heeft)
Klik hier voor "Link met goede uitleg over wortelrassen".
Tevens komt vaak het woord "zonen" voor. Het gaat hier om voortbrengselen van "de vader-moeder". Waarmee ook elementen/bestanddelen worden aangeduid waaruit tevens onze aarde is opgebouwd. Het in menselijk verband gebruikte woord "zoon" of "zonen" lees ik als "kind" of "kinderen" aangezien er een androgyn wezen mee wordt aangeduid. Evenals in de bijbel gesproken wordt over "de zoon". Dit heeft met vertalingen en begrippen te maken. Adam was in beginsel androgyn. Het woord Adam betekent letterlijk: "MENS". In vertalingen (ook in de bijbel) is dit later een HIJ geworden (zie hiervoor ook de uitleg van Stanza Kosmos II, 4.)
Natuurlijk zijn er veel gelijkenissen met de Koran, Bijbel en andere geschriften. Deze zijn immers in de loop van duizenden jaren samengesteld en mede gebaseerd op nog oudere geschriften. Waarbij interpretaties en vertaalslagen zijn toegepast. Tot het oudst bekende geloof wordt het Hindoeïsme gerekend dat ver voor ons jaar 0 (Christus) ontstaan is.
KLIK HIER VOOR: Een goede opsomming van geloven op deze site: http://mens-en-samenleving.infonu.nl/religie
De Stanza's waarop "De geheime leer" gebaseerd is zouden tot de aloude voor-hindoestaanse geschriften behoren. Waarbij natuurlijk ook weer sprake is van vertaalslagen e.d. Wat je er ook van vindt..naar mijn mening snijdt het hout. Zelfs al vind je van niet, dan nog leest het als een goed boek en geeft het antwoord op de oeroude menselijke vragen: WAAR KOMEN WE VANDAAN en WAAROM ZIJN WE HIER? etc.
De groene titelbalk boven elk stukje verwijst naar het hoofdstuk in het boek, met daarachter (tussen haakjes) steekwoorden van mijzelf.
Voor het eerst uitgegeven in 1888. H.P.B. was oprichtster van de Theosofische beweging. (klik voor Wikipedia-link)
Engels: "The Secret Doctrine". De bovenstaande link (in de groene balk) verwijst naar de Nederlandse vertaling.
Deel 1 behandeld "HET ONTSTAAN VAN DE KOSMOS"
Deel 2 behandeld "HET ONTSTAAN VAN DE MENS".
Er zijn in de loop der jaren heel wat verhandelingen geschreven om deze werken beter te kunnen begrijpen.
Een mooi boek is bijvoorbeeld: "Man the Measure of All Things", Sri Krishna Prem and Sri Madhava Ashish, waarin met een frisse nieuwe blik naar de stanza's wordt gekeken.
Ik kopieer stukken uit de oorspronkelijke Nederlandse delen. Stukken die m.i. interessant, wijs en leerzaam zijn. Soms laat ik woorden/zinnen weg om teksten wat makkelijker leesbaar te maken, woorden bijvoegen of wijzigen doe ik echter niet. Een uittreksel, bedoeld om nieuwsgierigheid genoeg te maken om de volledige werken te gaan lezen.
Zoals bijvoorbeeld dit, UIT DEEL 1. STANZA I nr.2: "Tijd is alleen maar een illusie, voortgebracht door de opeenvolging van onze bewustzijnstoestanden op onze reis door de eeuwige duur; hij bestaat niet waar er geen bewustzijn is waarin die illusie kan worden teweeggebracht, maar ‘ligt dan te slapen’. Het nu is slechts een wiskundige lijn die dat deel van de eeuwige duur dat wij de toekomst noemen, scheidt van het gedeelte dat wij het verleden noemen. Niets op aarde heeft werkelijke duur."
Het oorspronkelijk stuk is veel uitgebreider. Wat een wijsheid!
Ook dit: De Geheime Leer verkondigt de steeds verdergaande ontwikkeling van alles, van werelden zowel als van atomen; en deze indrukwekkende ontwikkeling heeft noch een denkbaar begin, noch een einde dat men zich kan voorstellen. Ons ‘Heelal’ is er slechts één uit een oneindig aantal Heelallen, alle ‘zonen van noodzakelijkheid’, omdat zij schakels vormen in de grote kosmische keten van Heelallen, waarvan ieder zich tot zijn voorganger verhoudt als een gevolg, en tot zijn opvolger als een oorzaak.
Of deze zin: "Het schijnt nauwelijks mogelijk dat de wetenschap – door het gebruik van termen zoals ‘kracht’ en ‘energie’ – nog veel langer voor zichzelf het feit kan verbergen dat dingen die leven bezitten, levende dingen zijn, of het nu gaat om atomen of planeten".
Het leuke is dat zij in dit boek al schreef over "trilling". Kosmische energie die alles verbindt. Onze huidige wetenschap is nu druk doende deze "trilling" of "vibratie" te benoemen en te verklaren.
Verder goed om uit te leggen dat er veel gesproken wordt over rassen. Waarbij het gaat om "wortelrassen" zoals Atlantiërs, die tot het vierde wortelras behoorden. Ook lees je over het "Arische ras", de Ariërs. Volgens de Theosofie is uit het vijfde Atlantische subras, een nieuw zelfstandig ras voortgekomen; de huidige mens, die Arisch wordt genoemd en het vijfde wortelras is. (En nu in de vierde zit, in de vijfde zal de volledige ontwikkeling van manas (verstand) zijn bereikt"). "Arisch betekent in feite Indo-Iraans of Indo-europees. Etnologisch gezien waren de Ariërs, wat nobel/edel betekent in het Sanskriet, de oorspronkelijke Indo-europese nomadenstammen. En zijn hieruit weer de Hindoes, Sumeriërs, Egyptenaren, Europeanen e.a. voortgekomen". (Verwar dit dus niet met de veel latere nazi term "Ariërs", die een geheel andere betekenis heeft)
Klik hier voor "Link met goede uitleg over wortelrassen".
Tevens komt vaak het woord "zonen" voor. Het gaat hier om voortbrengselen van "de vader-moeder". Waarmee ook elementen/bestanddelen worden aangeduid waaruit tevens onze aarde is opgebouwd. Het in menselijk verband gebruikte woord "zoon" of "zonen" lees ik als "kind" of "kinderen" aangezien er een androgyn wezen mee wordt aangeduid. Evenals in de bijbel gesproken wordt over "de zoon". Dit heeft met vertalingen en begrippen te maken. Adam was in beginsel androgyn. Het woord Adam betekent letterlijk: "MENS". In vertalingen (ook in de bijbel) is dit later een HIJ geworden (zie hiervoor ook de uitleg van Stanza Kosmos II, 4.)
Natuurlijk zijn er veel gelijkenissen met de Koran, Bijbel en andere geschriften. Deze zijn immers in de loop van duizenden jaren samengesteld en mede gebaseerd op nog oudere geschriften. Waarbij interpretaties en vertaalslagen zijn toegepast. Tot het oudst bekende geloof wordt het Hindoeïsme gerekend dat ver voor ons jaar 0 (Christus) ontstaan is.
KLIK HIER VOOR: Een goede opsomming van geloven op deze site: http://mens-en-samenleving.infonu.nl/religie
De Stanza's waarop "De geheime leer" gebaseerd is zouden tot de aloude voor-hindoestaanse geschriften behoren. Waarbij natuurlijk ook weer sprake is van vertaalslagen e.d. Wat je er ook van vindt..naar mijn mening snijdt het hout. Zelfs al vind je van niet, dan nog leest het als een goed boek en geeft het antwoord op de oeroude menselijke vragen: WAAR KOMEN WE VANDAAN en WAAROM ZIJN WE HIER? etc.
De groene titelbalk boven elk stukje verwijst naar het hoofdstuk in het boek, met daarachter (tussen haakjes) steekwoorden van mijzelf.
STANZA'S OVER HET ONTSTAAN VAN DE KOSMOS
Stanza I "De nacht van het heelal"
Stanza II "Het denkbeeld van differentiatie"
Stanza III "Het ontwaken van de kosmos"
Stanza IV "De zevenvoudige hiërarchieën"
Stanza V "FOHAT: Het kind van de zevenvoudige hiërarchieën"
Stanza VI "Onze wereld, haar groei en ontwikkeling" (Hier begint de wereld waarin wij nu leven!)
Stanza VII "De voorvaderen van de mens op aarde"
STANZA'S OVER HET ONTSTAAN VAN DE MENS
Stanza I "Het begin van bewust leven"
Stanza II "Zonder hulp faalt de natuur"
Stanza III "Pogingen tot het scheppen van de mens"
Stanza IV "Schepping van de eerste rassen"
Stanza V "De evolutie van het tweede ras"
Stanza VI "De evolutie van de zweetgeborenen"
Stanza VII "Van half-goddelijk ras tot de eerste mensenrassen"
Stanza VIII "Evolutie van de zoogdieren. De eerste val"
Stanza IX "De laatste evolutiestadia van de mens"
Stanza X "De geschiedenis van het vierde ras"
Stanza XI "De beschaving en geschiedenis van het vierde en vijfde ras"
Stanza XII "Het vijfde ras en zijn goddelijke leermeester"
PROLOOG Kosmos (symboliek)
Om een beeldspraak uit de Geheime Boeken te gebruiken, die de bedoeling nog duidelijker overbrengt: een uitademing van de ‘onbekende essentie’ brengt de wereld voort en een inademing doet deze verdwijnen. Dit proces heeft al een eeuwigheid plaatsgevonden en ons tegenwoordige heelal is er maar één uit een oneindige reeks, die geen begin had en geen einde zal hebben.
PROLOOG Kosmos (oudste wereldreligies)
De oudste wereldreligies zijn de Indiase, de Mazdeïsche en de Egyptische. Dan komt de Chaldeeuwse, die uit deze is voortgekomen en nu geheel voor de wereld is verloren, behalve in haar misvormde sabaeïsme zoals dat tegenwoordig door de archeologen wordt weergegeven; dan, als wij een aantal religies overslaan die later zullen worden genoemd, komt de joodse, die esoterisch – zoals in de Kabbala – het spoor volgt van het geloof van de Babylonische magiërs; en exoterisch, zoals in Genesis en de Pentateuch, een verzameling allegorische legenden vormt. Gelezen in het licht van de Zohar, zijn de eerste vier hoofdstukken van Genesis een gedeelte van een heel filosofische bladzijde in de kosmogonie van de wereld (zie Deel III, Gupta Vidya en de Zohar). Beschouwt men hun symbolische dekmantel, dan zijn ze een sprookje, een lelijke doorn in het vlees van wetenschap en logica, een duidelijk karmisch effect. Om ze te laten dienen als een proloog tot het christendom, was een wrede wraak van de kant van de rabbi’s, die beter wisten wat hun Pentateuch betekende.
PROLOOG Kosmos (eeuwigheid)
‘De esoterische leer zegt, evenals het boeddhisme en het brahmanisme en zelfs de Kabbala, dat de ene oneindige en onbekende essentie sinds alle eeuwigheid bestaat en in regelmatige en harmonische opeenvolging òf passief òf actief is. In de dichterlijke taal van Manu worden deze toestanden de ‘dagen’ en de ‘nachten’ van Brahma genoemd. Deze is òf ‘wakker’ òf ‘in slaap’. De svabhavika’s of filosofen van de oudste boeddhistische school (die in Nepal nog bestaat) overdenken alleen de actieve toestand van deze ‘essentie’, die zij svabhavat noemen, en zij achten het dwaasheid om te theoretiseren over de abstracte en ‘onkenbare’ macht in haar passieve toestand. Daarom worden zij atheïsten genoemd, zowel door christelijke theologen als door beoefenaars van de moderne wetenschap, want geen van beiden kunnen de diepzinnige logica van hun filosofie begrijpen.
PROLOOG Kosmos (zeven kosmische elementen)
Voor een duidelijker begrip door de gewone lezer moet worden medegedeeld dat de occulte wetenschap zeven kosmische elementen kent – vier geheel stoffelijk en het vijfde (ether) half-stoffelijk, dit zal namelijk in de lucht zichtbaar worden tegen het einde van onze vierde Ronde, om gedurende de hele vijfde Ronde over de andere te heersen. De resterende twee liggen nog volstrekt buiten het menselijke waarnemingsgebied.
PROLOOG Kosmos (de 3 grondstellingen)
De Geheime Leer formuleert drie grondstellingen:
(a) Een alomtegenwoordig, eeuwig, grenzeloos en onveranderlijk BEGINSEL, waarover elke speculatie onmogelijk is, omdat het het menselijke begripsvermogen te boven gaat en door menselijke uitdrukkingen of vergelijkingen alleen kan worden verkleind. Het ligt buiten het gebied en het bereik van het denken – met de woorden van Mandukya, ‘ondenkbaar en onuitsprekelijk’.
Om te bereiken dat deze denkbeelden duidelijker voor hem worden, kan de lezer van de vooronderstelling uitgaan dat er één absolute realiteit is die voorafgaat aan al het gemanifesteerde voorwaardelijke zijn. Deze oneindige en eeuwige oorzaak – vaag omschreven als het ‘onbewuste’ en ‘onkenbare’ van de huidige Europese filosofie – is de wortelloze wortel van ‘alles dat was, is, of ooit zal zijn’. Zij heeft natuurlijk geen enkele eigenschap en heeft in essentie geen enkel verband met het gemanifesteerde eindige zijn. Zij is eerder ‘het Zijn’ dan het zijnde (sat in het Sanskriet) en gaat alle denken en speculeren te boven.
Dit ‘Zijn’ wordt in de Geheime Leer gesymboliseerd vanuit twee gezichtspunten. Enerzijds als absolute abstracte Ruimte, die zuivere subjectiviteit voorstelt, het enige dat het menselijke verstand uit geen enkel begrip kan weglaten en evenmin op zichzelf kan beschouwen; anderzijds als absolute abstracte beweging die onvoorwaardelijk bewustzijn voorstelt. Zelfs onze westerse denkers hebben aangetoond dat bewustzijn voor ons ondenkbaar is zonder verandering, en beweging symboliseert verandering, haar essentiële eigenschap, het best.. Zo is dan het eerste grondaxioma van de Geheime Leer dit metafysische ENE ABSOLUTE – ZIJN – dat door het eindige verstand wordt gesymboliseerd als de drieëenheid van de theologie.
Evenals vóórkosmische verbeeldingskracht de wortel is van ieder individueel bewustzijn, is vóórkosmische substantie de grondslag van de materie in de verschillende graden van haar differentiatie.
Zonder kosmische substantie zou de kosmische verbeeldingskracht zich niet kunnen manifesteren als individueel bewustzijn,
omdat bewustzijn alleen door middel van een materieel voertuig te voorschijn komt als ‘ik ben ik’.
Maar evenals de tegenovergestelde polen van subject en object, geest en stof, alleen maar aspecten zijn van de Ene Eenheid waarin ze tot synthese zijn gebracht, zo is er ook in het gemanifesteerde Heelal ‘dat’ wat geest aan stof, en subject aan object verbindt.
Dit iets, dat tegenwoordig onbekend is in het westerse speculatieve denken, wordt door de occultisten fohat genoemd. Het is de ‘brug’ waardoor de ‘ideeën’ die in het ‘goddelijke denken’ bestaan, als ‘natuurwetten’ worden afgedrukt op de kosmische substantie. Fohat is dus de dynamische energie van de kosmische verbeelding, of, van de andere kant beschouwd, het intelligente medium, de leidende kracht van alle manifestatie, de ‘goddelijke gedachte’ die wordt overgebracht en openbaar gemaakt door de Dhyan-Chohans20, de architecten van de zichtbare wereld.
Verder stelt de Geheime Leer:
(b) De eeuwigheid van het Heelal in toto als een grenzeloos gebied, periodiek ‘het toneel van talloze Heelallen die zich onophoudelijk manifesteren en weer verdwijnen’ en die ‘de zich manifesterende sterren’ en ‘de vonken van de eeuwigheid’ worden genoemd. ‘De eeuwigheid van de pelgrim21’ is als een oogwenk van het Zelf-bestaan (Boek van Dzyan). ‘Het verschijnen en verdwijnen van werelden is als een regelmatig getij van eb en vloed.’ (Zie Afdeling II, ‘Dagen en nachten van Brahma’.)
Deze tweede stelling van de Geheime Leer betreft de algemene geldigheid van die wet van periodiciteit, van eb en vloed, van neergang en opkomst, die de natuurwetenschap op alle gebieden van de natuur heeft waargenomen en beschreven. Een afwisseling zoals tussen dag en nacht, leven en dood, slapen en waken is een feit dat zo gewoon is, zo volkomen algemeen en zonder uitzondering, dat het gemakkelijk is te begrijpen dat wij er een van de werkelijk fundamentele wetten van het heelal in zien.
Bovendien leert de Geheime Leer:
(c) De fundamentele gelijkheid van alle zielen met de Universele Overziel, die zelf een aspect is van de Onbekende Wortel; en de verplichte pelgrimstocht voor iedere ziel – een vonk van eerstgenoemde – door de cyclus van incarnatie (of ‘noodzakelijkheid’) in overeenstemming met de cyclische en karmische wet gedurende het hele tijdperk. Met andere woorden, geen zuiver geestelijke buddhi (goddelijke ziel) kan een onafhankelijk (bewust) bestaan hebben voordat de vonk die voortkwam uit de zuivere essentie van het universele zesde beginsel – of de OVERZIEL – (a) door iedere grondvorm van de verschijnselenwereld van dat manvantara is heengegaan en (b) individualiteit heeft verkregen, eerst door een instinct en daarna door zelf teweeggebrachte en zelf bedachte krachtsinspanningen (beperkt door haar karma), terwijl zij zo opklom door alle graden van intelligentie heen, van het laagste tot het hoogste manas, van delfstof en plant tot aan de heiligste aartsengel (Dhyani-Boeddha). De kernleer van de esoterische filosofie erkent geen voorrechten of bijzondere gaven van de mens, behalve die zijn eigen ego heeft verkregen door persoonlijke inspanning en verdienste gedurende een lange reeks van zielsverhuizingen en reïncarnaties. Daarom zeggen de hindoes dat het Heelal Brahma en Brahma is, want Brahma is in ieder atoom van het heelal, omdat de zes beginselen in de Natuur alle het resultaat zijn – de verschillend gedifferentieerde aspecten – van het ZEVENDE en ENE, de enige werkelijkheid in het Heelal, hetzij kosmisch of microkosmisch. Daarom ook worden de omzettingen (psychische, geestelijke en stoffelijke) van het zesde (Brahma, het voertuig van Brahma) op het gebied van manifestatie en vorm door metafysische antifrase opgevat als bedrieglijk en mayavisch. Want hoewel de wortel van ieder afzonderlijk atoom en van elke vorm als geheel dat zevende beginsel of de ene Werkelijkheid is, is het toch in zijn gemanifesteerde en tijdelijke verschijningsvorm niet meer dan een vergankelijk zinsbedrog. (Voor een duidelijker omschrijving zie het Aanhangsel ‘Goden, monaden en atomen’ en ook ‘Theofanie’, ‘Bodhisattva’s en reïncarnatie’, enz.)
Als iets absoluuts is het Ene Beginsel onder zijn twee aspecten (van Parabrahmam en Mulaprakriti) geslachtloos, onvoorwaardelijk en eeuwig. Zijn periodieke (manvantarische) emanatie – of oorspronkelijke uitstraling – is ook Een, androgyn en als verschijnsel eindig. Wanneer de uitstraling op haar beurt uitstraalt, zijn al haar uitstralingen ook androgyn, om in hun lagere aspecten mannelijke en vrouwelijke beginselen te worden. Na de pralaya, hetzij de grote of de kleine pralaya (de laatste laat de werelden in statu quo), is het eerste dat opnieuw tot werkzaam leven ontwaakt, het plastische akasa, vader-moeder, de geest en de ziel van de ether, of het gebied op het oppervlak van de Cirkel. De Ruimte wordt vóór haar kosmische activiteit de ‘moeder’ genoemd en vader-moeder op de eerste trap van het opnieuw ontwaken. (Zie Toelichtingen, Stanza II.) In de Kabbala is zij ook vader-moeder-zoon. Maar terwijl deze in de oosterse leer het zevende beginsel van het gemanifesteerde Heelal zijn, of zijn ‘atma-buddhi-manas’ (geest, ziel en intelligentie), de triade die zich vertakt en verdeelt in de zeven kosmische en zeven menselijke beginselen, is zij in de westerse Kabbala van de christelijke mystici de triade of drieëenheid en voor hun occultisten de mannelijk-vrouwelijke Jehova, Jah-Havah. Hierin ligt het hele verschil tussen de esoterische en de christelijke drieëenheid. De mystici en de filosofen, de oosterse en de westerse pantheïsten, vatten hun aan de wereldvorming voorafgaande triade samen in de zuivere goddelijke abstractie. De orthodoxen vermenselijken haar.Hiranyagarbha, Hari en Sankara, de drie hypostasen van de zich manifesterende ‘geest van de opperste geest’ (met deze benaming begroet Prithivi – de aarde – Vishnu in zijn eerste Avatar), zijn de zuiver metafysische abstracte eigenschappen van vorming, instandhouding en vernietiging; het zijn de drie goddelijke Avastha’s (letterlijk: hypostasen) van dat wat ‘niet vergaat met de geschapen dingen’ (of Achyuta, een naam van Vishnu). De orthodoxe christen daarentegen scheidt zijn persoonlijke scheppende godheid in de drie personen van de drieëenheid en erkent geen hogere godheid. Laatstgenoemde is in het occultisme de abstracte driehoek, bij de orthodoxen is zij de volmaakte kubus. De scheppende god of de gezamenlijke goden worden door de oosterse filosoof beschouwd als Bhrantidarsanatah – ‘verkeerde waarneming’, iets dat ‘tengevolge van onjuiste schijn wordt opgevat als een materiële vorm’ en verklaard als gevolg van de bedrieglijke voorstelling van de egoïstische persoonlijke en menselijke ziel (het lagere vijfde beginsel).
In dit stadium van het herontwaken van het Heelal stelt de heilige symboliek dit voor als een volmaakte cirkel met de punt (wortel) in het midden. Dit teken was algemeen verbreid, wij vinden het daarom ook in de Kabbala. De westerse Kabbala echter, die nu in handen is van christelijke mystici, negeert het helemaal, hoewel de Zohar het duidelijk laat zien. Deze sektariërs beginnen aan het eind en geven als symbool voor de nog niet voortgebrachte Kosmos dit teken en noemen het ‘de vereniging van de roos en het kruis’, het grote mysterie van de occulte voortbrenging; vandaar de naam – rozenkruisers (roos-kruis)!
(a) Een alomtegenwoordig, eeuwig, grenzeloos en onveranderlijk BEGINSEL, waarover elke speculatie onmogelijk is, omdat het het menselijke begripsvermogen te boven gaat en door menselijke uitdrukkingen of vergelijkingen alleen kan worden verkleind. Het ligt buiten het gebied en het bereik van het denken – met de woorden van Mandukya, ‘ondenkbaar en onuitsprekelijk’.
Om te bereiken dat deze denkbeelden duidelijker voor hem worden, kan de lezer van de vooronderstelling uitgaan dat er één absolute realiteit is die voorafgaat aan al het gemanifesteerde voorwaardelijke zijn. Deze oneindige en eeuwige oorzaak – vaag omschreven als het ‘onbewuste’ en ‘onkenbare’ van de huidige Europese filosofie – is de wortelloze wortel van ‘alles dat was, is, of ooit zal zijn’. Zij heeft natuurlijk geen enkele eigenschap en heeft in essentie geen enkel verband met het gemanifesteerde eindige zijn. Zij is eerder ‘het Zijn’ dan het zijnde (sat in het Sanskriet) en gaat alle denken en speculeren te boven.
Dit ‘Zijn’ wordt in de Geheime Leer gesymboliseerd vanuit twee gezichtspunten. Enerzijds als absolute abstracte Ruimte, die zuivere subjectiviteit voorstelt, het enige dat het menselijke verstand uit geen enkel begrip kan weglaten en evenmin op zichzelf kan beschouwen; anderzijds als absolute abstracte beweging die onvoorwaardelijk bewustzijn voorstelt. Zelfs onze westerse denkers hebben aangetoond dat bewustzijn voor ons ondenkbaar is zonder verandering, en beweging symboliseert verandering, haar essentiële eigenschap, het best.. Zo is dan het eerste grondaxioma van de Geheime Leer dit metafysische ENE ABSOLUTE – ZIJN – dat door het eindige verstand wordt gesymboliseerd als de drieëenheid van de theologie.
Evenals vóórkosmische verbeeldingskracht de wortel is van ieder individueel bewustzijn, is vóórkosmische substantie de grondslag van de materie in de verschillende graden van haar differentiatie.
Zonder kosmische substantie zou de kosmische verbeeldingskracht zich niet kunnen manifesteren als individueel bewustzijn,
omdat bewustzijn alleen door middel van een materieel voertuig te voorschijn komt als ‘ik ben ik’.
Maar evenals de tegenovergestelde polen van subject en object, geest en stof, alleen maar aspecten zijn van de Ene Eenheid waarin ze tot synthese zijn gebracht, zo is er ook in het gemanifesteerde Heelal ‘dat’ wat geest aan stof, en subject aan object verbindt.
Dit iets, dat tegenwoordig onbekend is in het westerse speculatieve denken, wordt door de occultisten fohat genoemd. Het is de ‘brug’ waardoor de ‘ideeën’ die in het ‘goddelijke denken’ bestaan, als ‘natuurwetten’ worden afgedrukt op de kosmische substantie. Fohat is dus de dynamische energie van de kosmische verbeelding, of, van de andere kant beschouwd, het intelligente medium, de leidende kracht van alle manifestatie, de ‘goddelijke gedachte’ die wordt overgebracht en openbaar gemaakt door de Dhyan-Chohans20, de architecten van de zichtbare wereld.
Verder stelt de Geheime Leer:
(b) De eeuwigheid van het Heelal in toto als een grenzeloos gebied, periodiek ‘het toneel van talloze Heelallen die zich onophoudelijk manifesteren en weer verdwijnen’ en die ‘de zich manifesterende sterren’ en ‘de vonken van de eeuwigheid’ worden genoemd. ‘De eeuwigheid van de pelgrim21’ is als een oogwenk van het Zelf-bestaan (Boek van Dzyan). ‘Het verschijnen en verdwijnen van werelden is als een regelmatig getij van eb en vloed.’ (Zie Afdeling II, ‘Dagen en nachten van Brahma’.)
Deze tweede stelling van de Geheime Leer betreft de algemene geldigheid van die wet van periodiciteit, van eb en vloed, van neergang en opkomst, die de natuurwetenschap op alle gebieden van de natuur heeft waargenomen en beschreven. Een afwisseling zoals tussen dag en nacht, leven en dood, slapen en waken is een feit dat zo gewoon is, zo volkomen algemeen en zonder uitzondering, dat het gemakkelijk is te begrijpen dat wij er een van de werkelijk fundamentele wetten van het heelal in zien.
Bovendien leert de Geheime Leer:
(c) De fundamentele gelijkheid van alle zielen met de Universele Overziel, die zelf een aspect is van de Onbekende Wortel; en de verplichte pelgrimstocht voor iedere ziel – een vonk van eerstgenoemde – door de cyclus van incarnatie (of ‘noodzakelijkheid’) in overeenstemming met de cyclische en karmische wet gedurende het hele tijdperk. Met andere woorden, geen zuiver geestelijke buddhi (goddelijke ziel) kan een onafhankelijk (bewust) bestaan hebben voordat de vonk die voortkwam uit de zuivere essentie van het universele zesde beginsel – of de OVERZIEL – (a) door iedere grondvorm van de verschijnselenwereld van dat manvantara is heengegaan en (b) individualiteit heeft verkregen, eerst door een instinct en daarna door zelf teweeggebrachte en zelf bedachte krachtsinspanningen (beperkt door haar karma), terwijl zij zo opklom door alle graden van intelligentie heen, van het laagste tot het hoogste manas, van delfstof en plant tot aan de heiligste aartsengel (Dhyani-Boeddha). De kernleer van de esoterische filosofie erkent geen voorrechten of bijzondere gaven van de mens, behalve die zijn eigen ego heeft verkregen door persoonlijke inspanning en verdienste gedurende een lange reeks van zielsverhuizingen en reïncarnaties. Daarom zeggen de hindoes dat het Heelal Brahma en Brahma is, want Brahma is in ieder atoom van het heelal, omdat de zes beginselen in de Natuur alle het resultaat zijn – de verschillend gedifferentieerde aspecten – van het ZEVENDE en ENE, de enige werkelijkheid in het Heelal, hetzij kosmisch of microkosmisch. Daarom ook worden de omzettingen (psychische, geestelijke en stoffelijke) van het zesde (Brahma, het voertuig van Brahma) op het gebied van manifestatie en vorm door metafysische antifrase opgevat als bedrieglijk en mayavisch. Want hoewel de wortel van ieder afzonderlijk atoom en van elke vorm als geheel dat zevende beginsel of de ene Werkelijkheid is, is het toch in zijn gemanifesteerde en tijdelijke verschijningsvorm niet meer dan een vergankelijk zinsbedrog. (Voor een duidelijker omschrijving zie het Aanhangsel ‘Goden, monaden en atomen’ en ook ‘Theofanie’, ‘Bodhisattva’s en reïncarnatie’, enz.)
Als iets absoluuts is het Ene Beginsel onder zijn twee aspecten (van Parabrahmam en Mulaprakriti) geslachtloos, onvoorwaardelijk en eeuwig. Zijn periodieke (manvantarische) emanatie – of oorspronkelijke uitstraling – is ook Een, androgyn en als verschijnsel eindig. Wanneer de uitstraling op haar beurt uitstraalt, zijn al haar uitstralingen ook androgyn, om in hun lagere aspecten mannelijke en vrouwelijke beginselen te worden. Na de pralaya, hetzij de grote of de kleine pralaya (de laatste laat de werelden in statu quo), is het eerste dat opnieuw tot werkzaam leven ontwaakt, het plastische akasa, vader-moeder, de geest en de ziel van de ether, of het gebied op het oppervlak van de Cirkel. De Ruimte wordt vóór haar kosmische activiteit de ‘moeder’ genoemd en vader-moeder op de eerste trap van het opnieuw ontwaken. (Zie Toelichtingen, Stanza II.) In de Kabbala is zij ook vader-moeder-zoon. Maar terwijl deze in de oosterse leer het zevende beginsel van het gemanifesteerde Heelal zijn, of zijn ‘atma-buddhi-manas’ (geest, ziel en intelligentie), de triade die zich vertakt en verdeelt in de zeven kosmische en zeven menselijke beginselen, is zij in de westerse Kabbala van de christelijke mystici de triade of drieëenheid en voor hun occultisten de mannelijk-vrouwelijke Jehova, Jah-Havah. Hierin ligt het hele verschil tussen de esoterische en de christelijke drieëenheid. De mystici en de filosofen, de oosterse en de westerse pantheïsten, vatten hun aan de wereldvorming voorafgaande triade samen in de zuivere goddelijke abstractie. De orthodoxen vermenselijken haar.Hiranyagarbha, Hari en Sankara, de drie hypostasen van de zich manifesterende ‘geest van de opperste geest’ (met deze benaming begroet Prithivi – de aarde – Vishnu in zijn eerste Avatar), zijn de zuiver metafysische abstracte eigenschappen van vorming, instandhouding en vernietiging; het zijn de drie goddelijke Avastha’s (letterlijk: hypostasen) van dat wat ‘niet vergaat met de geschapen dingen’ (of Achyuta, een naam van Vishnu). De orthodoxe christen daarentegen scheidt zijn persoonlijke scheppende godheid in de drie personen van de drieëenheid en erkent geen hogere godheid. Laatstgenoemde is in het occultisme de abstracte driehoek, bij de orthodoxen is zij de volmaakte kubus. De scheppende god of de gezamenlijke goden worden door de oosterse filosoof beschouwd als Bhrantidarsanatah – ‘verkeerde waarneming’, iets dat ‘tengevolge van onjuiste schijn wordt opgevat als een materiële vorm’ en verklaard als gevolg van de bedrieglijke voorstelling van de egoïstische persoonlijke en menselijke ziel (het lagere vijfde beginsel).
In dit stadium van het herontwaken van het Heelal stelt de heilige symboliek dit voor als een volmaakte cirkel met de punt (wortel) in het midden. Dit teken was algemeen verbreid, wij vinden het daarom ook in de Kabbala. De westerse Kabbala echter, die nu in handen is van christelijke mystici, negeert het helemaal, hoewel de Zohar het duidelijk laat zien. Deze sektariërs beginnen aan het eind en geven als symbool voor de nog niet voortgebrachte Kosmos dit teken en noemen het ‘de vereniging van de roos en het kruis’, het grote mysterie van de occulte voortbrenging; vandaar de naam – rozenkruisers (roos-kruis)!
Deel I, afd. 2. Par. 13 De zeven scheppingen
De zeven scheppingen vindt men in bijna elk Purāna. Zij worden alle voorafgegaan door wat Wilson vertaalt met ‘het ongedeelde beginsel’, absolute geest die onafhankelijk is van elke band met zintuiglijke objecten. Het zijn: (1) mahattattva, de universele ziel, het oneindige verstand of het goddelijke denkvermogen; (2) bhūta of bhūtasarga, elementale schepping, de eerste differentiatie van de universele ongedeelde substantie; (3) indriya of aindriyaka, organische evolutie. ‘Deze drie waren de prākrita scheppingen, deontwikkelingen van de ongedeelde natuur, voorafgegaan door het ongedeelde beginsel’; (4) mukhya, de fundamentele schepping van waarneembare dingen, was die van onbezielde lichamen2; (5) tairyagyonya of tiryaksrotas, was die van dieren; (6) ūrdhvasrotas, of die van de godheden3 (?); (7) arvaksrotas was die van de mens. (Zie Vishnu Purāna.)
Dit is de volgorde die in de exoterische teksten wordt gegeven. Volgens de esoterische leer zijn er zeven primaire en zeven secundaire ‘scheppingen’; de eerste zijn de krachten die zichzelf uit de ene oorzaakloze kracht ontwikkelen; bij de laatste wordt het gemanifesteerde Heelal geëmaneerd uit de al gedifferentieerde goddelijke elementen.
Alle hierboven genoemde scheppingen symboliseren, zowel esoterisch als exoterisch, de (7) tijdperken van evolutie, hetzij na een ‘eeuw’ of na een ‘dag’ van Brahmā. Dit is de leer par excellence van de occulte filosofie, die echter nooit het woord ‘schepping’ of zelfs evolutie gebruikt ‘met betrekking tot de primaire schepping’, maar al zulke krachten ‘de aspecten van de oorzaakloze kracht’ noemt
Dit is de volgorde die in de exoterische teksten wordt gegeven. Volgens de esoterische leer zijn er zeven primaire en zeven secundaire ‘scheppingen’; de eerste zijn de krachten die zichzelf uit de ene oorzaakloze kracht ontwikkelen; bij de laatste wordt het gemanifesteerde Heelal geëmaneerd uit de al gedifferentieerde goddelijke elementen.
Alle hierboven genoemde scheppingen symboliseren, zowel esoterisch als exoterisch, de (7) tijdperken van evolutie, hetzij na een ‘eeuw’ of na een ‘dag’ van Brahmā. Dit is de leer par excellence van de occulte filosofie, die echter nooit het woord ‘schepping’ of zelfs evolutie gebruikt ‘met betrekking tot de primaire schepping’, maar al zulke krachten ‘de aspecten van de oorzaakloze kracht’ noemt
Deel II. afd.1 Conclusie Stanza's MENS
Alles wat wij weten is dat het zesde Ras in stilte zal ontstaan; inderdaad zo ongemerkt, dat de pioniers ervan – de merkwaardige kinderen die zullen opgroeien tot merkwaardige mannen en vrouwen – duizenden jaren lang zullen worden beschouwd als afwijkende spelingen van de natuur, abnormaliteiten in fysiek en mentaal opzicht. Dan zullen zij, terwijl hun aantal toeneemt en elke eeuw groter wordt, zich op een dag bewust worden dat zij in de meerderheid zijn. Dan zullen de tegenwoordige mensen langzamerhand worden beschouwd als uitzonderlijke bastaarden, totdat deze op hun beurt in beschaafde landen uitsterven, en alleen overleven in kleine groepen op eilanden – de bergtoppen van nu – waar zij zullen vegeteren, degenereren en tenslotte, misschien over miljoenen jaren, zullen uitsterven, zoals is gebeurd met de Azteken en zoals de Nyam-Nyam en de dwergachtige Moola Koorumba van de Nilgiriheuvels bezig zijn uit te sterven. Dit zijn allen overblijfselen van eens machtige rassen, waarvan het bestaan volkomen uit de herinnering van de hedendaagse generaties is verdwenen, zoals ook wij uit de herinnering van de mensheid van het zesde Ras zullen verdwijnen. Het vijfde Ras zal honderdduizenden jaren lang gelijktijdig bestaan met het zesde, terwijl het langzamer dan zijn opvolger mee zal veranderen, maar toch een andere gestalte, algemene lichaamsbouw en mentaliteit krijgt, evenals het vierde Ras gedeeltelijk samen bestond met ons Arische ras en het derde Ras met de Atlantiërs.
Deel II. afd. 1 Conclusie Stanza's MENS
‘HET HEDEN IS HET KIND VAN HET VERLEDEN; DE TOEKOMST HET PRODUCT VAN HET HEDEN. EN TOCH, O TEGENWOORDIG MOMENT! WEET GIJ NIET DAT GIJ GEEN OUDER HEBT, EN OOK GEEN KIND KUNT HEBBEN; DAT GIJ EEUWIG SLECHTS UZELF VOORTBRENGT? VOORDAT GIJ ZELFS ZIJT BEGONNEN TE ZEGGEN: ‘IK BEN DE NAKOMELING VAN HET VERVLOGEN MOMENT, HET KIND VAN HET VERLEDEN’, ZIJT GIJ DAT VERLEDEN ZELF GEWORDEN. VOORDAT GIJ DE LAATSTE LETTERGREEP UITSPREEKT, ZIE! GIJ ZIJT NIET MEER HET HEDEN MAAR DIE TOEKOMST ZELF. ZO ZIJN HET VERLEDEN, HET HEDEN EN DE TOEKOMST, DE EEUWIGE LEVENDE DRIEËENHEID IN ÉÉN – HET MAHAMAYA VAN HET ABOLUTE IS.’